




PROLOOG
Ik kon niet ademen.
Alleen water vulde mijn longen, de harde chemicaliën brandden in mijn rauwe keel en prikten in mijn ogen, hoe hard ik ook probeerde ze gesloten te houden.
Ik was hun creatie.
Hun eigen monster.
Ik worstelde tegen zijn sterke handen. Ik probeerde te schreeuwen, maar niemand kon me hier beneden horen, in plaats daarvan vulde een bittere smaak mijn mond.
Mijn handen grepen naar de randen van het vat, wanhopig proberend mezelf eruit te trekken, maar hij was te sterk.
Dit was geen water. Het was weer een van hun creaties, en ik... ik was hun experiment.
Hun kleine freak.
Alles klonk ver weg, bijna wazig. Mijn hoofd begon te draaien en kleine zwarte stippen vervaagden de randen van mijn zicht.
Mijn longen schreeuwden om lucht, een groot rommelend gebrul dat mijn hele lichaam overnam met de behoefte om te ademen. Het voelde alsof mijn longen zichzelf steeds verder scheurden met elke seconde die zonder zuurstof voorbijging.
Hij zou me toch niet laten sterven, of wel?
Ik klauwde in zijn handen, groef mijn nagels diep in zijn huid, maar hij liet niet los. Zijn greep verzwakte niet op de achterkant van mijn nek.
Ik stikte en hoestte, maar vond geen zuurstof, alleen de afgrond van chemicaliën die me omringden, mijn longen en elke vezel van mijn wezen vulden. Mijn ogen brandden hevig, wat dit ook was, het vernietigde mijn zicht. Als ik hier ooit uit zou komen, zou ik dan ooit nog kunnen zien?
Was ik aan het sterven? Of was ik al dood?
Hij had me nog nooit zo lang onder gehouden, ze hadden hem dat nooit laten doen.
Ik stopte met worstelen, mijn handen werden zwak en mijn lichaam ging langzaam slap in zijn dikke klauwen.
De lege, stille, nietsheid die in mij weerklonk was oorverdovend. Deze stilte was veel luider dan welk geluid dan ook.
De duisternis lokte me, tenminste, dat was totdat hij losliet en ik op de grond in elkaar zakte, hijgend en kokhalzend.
Ik was levend...
Voor nu.