




Hoofdstuk 1: De bijeenkomst
Joella
"Ik Ga Trouwen!!!"
Ik zat aan de keukentafel, mijn mond lichtjes open, worstelend om de bom die mijn moeder net had gedropt te verwerken. Trouwen? Met wie? Wat? Mijn gedachten draaiden als een dolle draaimolen. Ze ging trouwen? Hoe kon dit gebeuren? Ik had de man nog niet eens ontmoet. Wat als ik hem niet leuk vond? Erger nog—wat als hij mij niet leuk vond? Had hij kinderen? Wat als we elkaar niet konden uitstaan? Mijn hart bonkte in mijn borst, de eerste tekenen van paniek klauwden zich omhoog in mijn keel.
“Schat, kijk niet zo bang. Hij is geweldig. Je gaat hem fantastisch vinden als je hem ontmoet,” zei mama, praktisch stralend. Haar blik bleef steeds naar de enorme steen op haar linkerhand dartelen, een diamant zo groot dat het bijna zijn eigen zwaartekracht had.
Ik slikte moeilijk, vechtend om mijn ontbijt waar het hoorde te houden. Woorden ontsnapten me, maar de knoop in mijn maag niet. Eindelijk dwong ik een fluistering eruit.
“Ben je hier zeker van?”
Mijn stem klonk vreemd, hol. Zelfs voor mij. Mijn emoties voelden als een overvolle koffer, alles kwam er tegelijk uit.
“Ik ben zo zeker, Joella,” zei ze zachtjes, haar ogen glinsterend. “Hij maakt me zo gelukkig.”
Ik knikte, meer uit gewoonte dan uit instemming. De brok in mijn keel zwol, waardoor het moeilijk was om te ademen. Mama's uitdrukking veranderde; haar opwinding dimde terwijl bezorgdheid in haar ogen flikkerde. Ze reikte naar me, maar ik trok instinctief terug.
“Wanneer ontmoet ik hem?” vroeg ik, met een glimlach die zo strak was dat het pijn deed.
Haar gezicht lichtte weer op, opluchting spoelde over haar heen. “Nu meteen!” zei ze, praktisch huppelend naar de deur. Terwijl ze naar de klink reikte, voegde ze nonchalant toe: “Oh, en hij heeft een zoon.”
Voordat ik überhaupt kon reageren, zwaaide de deur open en een diepe stem vulde de kamer.
“Hoi, schat!” zei hij, gevolgd door het geluid van een kus dat luider weerklonk dan het zou moeten.
Ik stond op, mijn armen gekruist, proberend de chaos in mijn gedachten te begrijpen. Vanuit de gang kon ik zien hoe mijn moeder smolt in de omhelzing van een lange man met donker haar en brede schouders. Hij kuste haar gezicht liefdevol, en ze giechelde als een tiener. Een aarzelende glimlach trok aan mijn lippen, maar verdween onmiddellijk toen zijn ogen zich naar mij richtten.
Hij stapte naar voren en stak een hand uit. Zijn glimlach was warm, ontwapenend.
“Jij moet Joella zijn,” zei hij, zijn stem rijk en kalm, met een vriendelijkheid die me overviel.
Ik aarzelde, mijn hart bonkte, voordat ik met tegenzin zijn hand aannam. Hij verraste me door me in een omhelzing te trekken. Mijn lichaam verstijfde, mijn armen stijf langs mijn zijden. Over zijn schouder ving ik mama op, stralend alsof ze net de loterij had gewonnen.
Toen hij me eindelijk losliet, hield hij zijn handen zachtjes op mijn schouders. Zijn aanraking was stevig, bijna geruststellend.
“Je moeder heeft me zoveel over je verteld,” zei hij oprecht. “Ik ben zo blij dat we elkaar eindelijk ontmoeten.”
Ik knikte weer, niet zeker hoe anders te reageren. Hij was...knap. Te knap, bijna, met dik, donker haar dat netjes naar één kant was gekamd en opvallende groene ogen die fonkelden van oprechtheid. Hij droeg zichzelf met een zelfvertrouwen dat ik met tegenzin respecteerde. Toch voelde er iets vertrouwd aan hem, als een melodie die ik niet helemaal kon plaatsen.
Voordat ik kon spreken, naderden zware voetstappen. De glimlach van de man verslapte terwijl hij naar de deuropening keek en opzij stapte om iemand anders te onthullen.
Mijn adem stokte. Die ogen. Diezelfde, doordringende groene ogen staarden terug naar me, maar deze keer waren ze niet warm of welkom. Ze waren afstandelijk. Vertrouwd. Te vertrouwd.
“Joella, dit is mijn zoon—”
“Haden,” onderbrak de jongere man, zijn stem kortaf. “Ze weet het, pap.”
Mijn maag zonk.
De ogen van mama flikkerden tussen ons heen en weer, haar glimlach verslapte. “Kennen jullie elkaar?”
Haden grijnsde, zijn uitdrukking onleesbaar terwijl hij naar haar keek. “Ja,” zei hij, zijn stem soepel maar met een scherpe ondertoon. “Ze zat haar hele leven een klas onder mij.”
Ik staarde, sprakeloos, terwijl herinneringen aan de middelbare school terugkwamen. Haden. De Haden. Dezelfde jongen die mijn tienerjaren in een levende nachtmerrie veranderde. Dezelfde jongen die nooit met me sprak, tenzij het was om een snedige opmerking te maken of me voor iedereen te vernederen.
Was dit zijn vader?
Mama probeerde de spanning te verzachten. “Nou, ik denk dat dit niet zo ongemakkelijk is als we dachten!” zei ze met een nerveuze lach.
Ongemakkelijk dekte de lading niet.
“Ja,” lachte Haden’s vader, proberend opgewekt te klinken. “Ik denk dat we nu allemaal kunnen ontspannen.”
Maar ik kon niet ontspannen. Niet met Haden die daar stond, armen gekruist, zijn koele glimlach die iets donkerders verborg.
Toen draaide Haden’s vader zich naar mama, zijn stem zakte, alsof zijn volgende woorden alleen voor haar bedoeld waren. “Heb je het haar al verteld?”
Mama verstijfde.
Een koude rilling ging door me heen toen ik de verandering in haar uitdrukking opving—aarzeling, toen schuldgevoel.
“Vertel me wat?” vroeg ik, mijn stem laag en oneven.
Haden’s vader zuchtte, vouwde zijn handen samen alsof hij zich schrap zette. “Waarom gaan we niet lunchen? Er is veel waar we over moeten praten.”
Ik kon niet bepalen wat me meer angst aanjoeg—vastzitten in dezelfde kamer als Haden, of het vreselijke gevoel dat wat ze voor me verborgen hielden mijn wereld op het punt stond te verwoesten.