




Hoofdstuk 2 Erfgenaam van de miljardairfamilie
Carlos sprak met zoveel autoriteit dat Angela niet anders kon dan een mix van ontzag en angst voelen.
Als erfgenaam van een miljardairsfamilie had Carlos een indrukwekkende aanwezigheid, als een wolvenkoning. Maar hij was niet meer van haar.
"Meneer Murphy, ik wil niets. Alsjeblieft, voor de goede oude tijd, maak het me niet moeilijk," zei Angela.
Carlos lachte om haar woorden, geamuseerd door hoe ze hem zag. Maar het maakte niet meer uit.
Carlos antwoordde kalm: "Natuurlijk."
Bij het horen van Carlos' woorden voelde Angela een diepe hartzeer en draaide zich om. Onder zijn blik verdween Angela's figuur in de nacht.
Angela moest de man verlaten van wie ze het meest hield.
Onbewust van haar, was er een briefje op de grond gevallen nadat ze was weggegaan.
Carlos merkte het op, liep ernaartoe en raapte het op.
Carlos zag het briefje dat Angela had laten vallen, liep langzaam naar het briefje toe en raapte het op.
Toen Carlos het briefje zag, fronste hij nog meer zijn wenkbrauwen en werd steeds kouder toen hij zei: "Hoe durf je me te bedriegen?"
Angela bleef echter onwetend van dit alles.
Vijf maanden later, in een vervallen ziekenhuis, was Angela aan het bevallen, terwijl ze ondraaglijke pijn doorstond.
Angela had nooit gedacht dat ze deze keer te vroeg zou bevallen. Ze had nooit gedacht dat een vroeggeboorte zo pijnlijk zou kunnen zijn. En deze pijn duurde al een dag. De dokter vertelde haar dat als ze niet snel zou bevallen, er een risico voor haar leven zou zijn.
In de achtergebleven faciliteit waarin ze zich bevond, was een keizersnede een grote operatie met aanzienlijke risico's. Ondanks de uitdagingen hield ze vol voor haar kind.
Na nog eens vijf à zes uur pijn te hebben doorstaan, was Angela nog steeds niet bevallen.
"Dokter, doe een keizersnede! Red mijn kind," smeekte Angela.
"We zullen ons best doen," antwoordde de dokter.
Een uur later was de operatie voorbij.
Angela was uitgeput, bijna op de rand van de dood.
Liggend op het bed, haar gezicht kleurloos, bonkte Angela's hart terwijl de verpleegsters twee kleine baby's wegbrachten.
Geen van de baby's huilde bij de geboorte.
Een gedurfde gedachte vormde zich in Angela's hoofd, maar ze aarzelde om het te bevestigen. Ze kon deze realiteit niet accepteren.
Twee uur later naderde een verpleegster.
"Mevrouw Parker, het spijt me. We hebben alles gedaan wat we konden, maar vanwege hun vroeggeboorte waren ze te zwak. We konden er maar één redden."
De verpleegster legde een in doeken gewikkelde baby naast haar neer en zei: "Dit is het jongere broertje."
Angela's hart brak. Ze had niet verwacht de oudere tweeling te verliezen.
Ze kon het niet accepteren.
Ze wilde schreeuwen. Waarom speelde het lot zulke wrede spelletjes met haar? Als Carlos aan haar zijde was geweest, zou de uitkomst dan anders zijn geweest? Angela voelde zich diep bedroefd en terneergeslagen.
Met moeite draaide ze haar hoofd en keek naar de zwakke baby in de doeken, zijn gerimpelde gezichtje, zwakjes happend naar adem met zwakke kreten.
"Waar is zijn broer?" vroeg ze.
De verpleegster antwoordde: "Mevrouw Parker, de andere baby was er slecht aan toe, helemaal paars, en ademde niet meer. Het is beter als u hem niet ziet."
"Laat me hem zien," riep Angela plotseling uit, "Laat me mijn baby zien."
"Mevrouw Parker, alstublieft kalmeer. Uw emotionele toestand kan uw gezondheid beïnvloeden. Voor uw overlevende kind, blijf alsjeblieft rustig," adviseerde de verpleegster.
Ondanks de pijn ging Angela rechtop zitten en hield haar overlevende baby dicht tegen zich aan, terwijl tranen stilletjes over haar gezicht stroomden.
Ze moest sterk zijn.
Eén kind was overleden, maar voor dit kind moest ze zichzelf bij elkaar rapen!
Zeven jaar later.
Een pijnlijke schreeuw verbrak de stille nacht.
In het kantoor van de CEO van een wolkenkrabber kronkelde een man op de grond, geslagen en huilend van pijn.
Een tiental kille bodyguards stonden erbij, terwijl een heel jong kind op de bank zat.
Het kind was waarschijnlijk rond de zeven jaar oud, met een delicate huid, een aantrekkelijk gezicht en een paar prachtige ogen met lange wimpers.
Zo'n schoon en knap kind, gekleed in een sneeuwwit overhemd, zwarte broek en een mooie strik.
Deze schattige verschijning stond echter totaal haaks op het gruwelijke tafereel ervoor.
Uitdrukkingsloos hield hij een stripboek vast, af en toe zijn hoofd optillend om koel naar de geslagen man te kijken.
De man schreeuwde, smeekte om genade, huilend, "Ik had het fout, ik weet dat ik fout zat."
Bij het horen van de woorden van de man, werden de ogen van het kind koud. Hij tilde zijn been op, veegde zijn glanzende leren schoenen af en drukte ze toen zwaar op het gezicht van de man.
Eddie Murphy vroeg kil, "Je weet dat je fout zat?"
De stem, afkomstig van een zevenjarig kind, klonk onschuldig maar was gevuld met een ijzige sfeer, totaal in tegenstelling tot zijn schattige uiterlijk.
"Ik had het fout, ik weet dat ik fout zat," snikte de man, doodsbang.
Het was alsof de jongen die boven hem uittorende geen kind was, maar een demon.
Eddie vroeg koeltjes, "Wat heb je precies fout gedaan?"
"Ik had niet naar je moeder moeten kijken zoals ik deed," gaf de man toe.
Eddie drong aan, "Hoe keek je naar haar?"
De man schaamde zich te veel om het te zeggen.
Eddie's voet drukte wat harder. "Vertel het."
"Ik heb het verknald, ik weet dat ik het verknald heb! Ik had niet verliefd moeten worden op je moeder of haar lastig moeten vallen. Alsjeblieft, vergeef me!"