




Proloog
"Hoe lang moeten we hopen; hopen op hulp, hopen op verlossing, hopen op vergelding, hopen dat het kwaad eindelijk verliest? Want eerlijk gezegd ben ik er klaar voor om hoop aan de kant te schuiven en haar te zeggen even opzij te gaan terwijl ik een paar gemene heksen een schop onder hun kont geef. Zie je, ik kan mijn taalgebruik in toom houden als ik wil, dus bijt me, trutten." ~Jen
"Ik zei toch dat ze mooi zou zijn," zei Decebel terwijl hij hun babymeisje in zijn armen hield en naar haar keek met meer aanbidding dan Jen ooit in iemands ogen had gezien. Hij leek nog groter dan normaal, terwijl hij zo'n klein persoontje vasthield.
"Duh, ze komt van mij, wat zou ze anders kunnen zijn?" snuifde Jen.
Decebel keek op van Cosmina en glimlachte naar haar. "Ze is voor de helft van mij, weet je?"
Jen liet een gemene glimlach over haar lippen glijden. "Voor zover jij weet."
Decebel liet een lage grom horen. Jen wist dat hij niet kon terugslaan terwijl hij hun dochter vasthield. Jen stak haar vuist in de lucht. "Oh, ja hoor! Jij gaat haar de hele tijd vasthouden omdat je niks kunt doen als ze in je armen ligt, grote teddybeer."
Decebel stond langzaam op, en zag eruit als de roofdier dat hij was. Hij liep naar het franjegele wiegje dat aan het voeteneind van hun bed stond. Het was afschuwelijk, maar Jacque en Sally waren er zo trots op geweest dat Jen zijn aanwezigheid verdroeg, maar elke keer haar ogen rolde als ze ernaar keek. Hij legde Cosmina er voorzichtig in en streelde haar wangetje met een vinger. Toen hief hij zijn hoofd en zijn ogen, uh, gloeiende ogen, zoals Jen bij zichzelf opmerkte, ontmoetten de hare. Jen maakte een enorme tactische fout toen ze de hongerige blik in het gezicht van haar partner zag. Ze deed een stap achteruit. Nooit, maar dan ook nooit, terugtrekken van een roofdier, dat maakt ze alleen maar enthousiaster om te jagen.
"Heeft het je ooit geduind, Jennifer, dat ik haar gewoon neer kon leggen?"
Jen probeerde te spreken, maar er kwam alleen een piepje uit. Ze schraapte haar keel en probeerde het opnieuw.
"Natuurlijk heeft het me dat geduind," zei ze nonchalant. "Ik rekende er gewoon op dat je haar nooit uit het oog zou verliezen." Jen vervloekte zichzelf toen ze haar voet optilde om nog een stap achteruit te doen. Decebel grijnsde en nu was het haar beurt om te grommen. Ze was geen prooi. Ze zou zich niet als prooi gedragen. Maar, terwijl ze haar partner in een aanvalshouding zag hurken, besloot ze dat ze vandaag misschien toch wel de prooi was, en prooi rende als de bliksem als iemand hen wilde opeten.
"Jennifer," spinde Decebel. "Bied je jezelf aan voor de lunch?" Zijn glimmende glimlach vol met hoektanden liet haar rillen.
Ze deed nog een stap achteruit en voelde de deurknop in haar rug. Overwinning, dacht ze. Ze wist dat Decebel hun kleine Cosmina niet alleen zou laten om haar achterna te zitten. Decebel moet de triomf in haar ogen hebben gezien, want net toen ze de knop draaide en de deur opendeed, sprong hij met een enorm gegrom. Jen rende weg alsof de honden van de hel achter haar aan zaten en echt, waar kon je Decebel anders mee vergelijken?
Ze hoorde haar partner grommen, en vervolgens hoorde ze in haar gedachten: "Lafaard."
"Misschien," antwoordde ze. "Maar deze lafaard leeft om een andere dag te vechten."
Ze hoorde Decebel lachen en voelde de bekende vlinders van verlangen in haar buik opfladderen. Verdomde wolf, dacht ze.
"Je moet een keer terugkomen naar onze kamer, Jennifer, je kunt niet voor altijd wegrennen."
Jen rolde met haar ogen, "Ik ren niet weg. Ik... kies er gewoon voor om een lange omweg te nemen."
"Blijf niet te lang weg. Ik heb je nodig." Jen hoorde iets veranderen in zijn stem, een soort wanhoop die totaal niet bij hem paste. Het leek door hun band heen te sijpelen.
"Dec, gaat het goed met je? Is Cosmina in orde?"
"Cosmina?" Hij zei haar naam langzaam, alsof hij het was vergeten.
"Decebel, praat met me."
"Ik probeer het. Ik blijf je vertellen dat ik je zou redden als ik kon. Ik blijf proberen bij je te komen, maar je blijft sterven en schreeuwen en dan wordt onze baby geboren en ze is zo klein en ademt niet. Ik probeer het schat, ik wil niet dat hij je weer aanraakt, maar ik kan niet bij je komen, ik kan je niet redden. NIET WEER, IK KAN DIT NIET NOG EEN KEER AANZIEN. JENNIFER!"
Jen's ogen schoten open terwijl ze naar adem hapte. Ze knipperde een paar keer en ging langzaam rechtop zitten.
"Een droom," mompelde ze, "Het was een verdomde droom."
Maar niet dat laatste deel. Niet Decebel die haar riep. Dat was echt geweest. Ze kon hem voelen, de hitte van de hel die hij doormaakte beroerde haar huid en verschroeide haar ziel. Hij had haar op een of andere manier in haar slaap bereikt en een deel van haar wilde weer in slaap vallen zodat ze naar hem toe kon gaan, hem kon vertellen dat ze in orde was. Nou ja, niet echt in orde, ze was woedend, maar verder ongedeerd. Ze wilde hem geruststellen dat ze naar hem toe kwam en dat ze de poorten van het Tussenrijk tot puin zou reduceren om bij hem te komen. Het andere deel wilde iets doden, wat dan ook. Haar wolf was rusteloos en liep constant heen en weer in haar. Maat, maat, maat was een mantra in haar hoofd terwijl haar wolf naar hem verlangde. Het was gekmakend, en toch geruststellend omdat ze niet alleen was in haar pijn en angst. Maar haar wolf kon iets doen wat Jen niet kon. Jen's wolf had geen emoties die haar hersenen in de war brachten. Haar wolf was gefocust op twee dingen; hun maat vinden, hun pup beschermen. Ze zou alles doen voor die twee dingen. Er was geen huilen, angst of woede. Alleen vastberadenheid om terug te claimen wat van hen was. Onze maat, hoorde ze haar wolf in haar gedachten, hij is van ons, en we zullen degene doden die hem heeft meegenomen.
Damn right, dacht Jen, we zullen haar doden en dan haar hoofd op een speer zetten midden op het slagveld zodat iedereen kan zien wat er gebeurt als je knoeit met de vrouwtjes van de Canis lupus. Bloedlustig? Misschien een beetje!