




Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2-
"Waarom deed je dat? Ben je helemaal gek geworden?" brulde Matheo, woede en ongeloof flitsten over zijn gezicht. Hij zag hoe een gelijke mate van pijn en woede weerspiegelde in Colette's ogen. Op dat moment was het duidelijk: zij was de andere vrouw, de minnares, zelfs als ze de trouwring droeg.
'Blijf alsjeblieft bij me!' smeekten haar met tranen gevulde ogen hem, hoewel ze diep van binnen wist dat het zinloos was. Hij ging weg. Tranen stroomden over haar wangen, en een seconde lang zag ze zijn verharde blik verzachten. Het was dezelfde blik die hij haar elke nacht gaf nadat ze de liefde hadden bedreven en ze in zijn armen lag—een onbewaakte uitdrukking die bijna als liefde voelde. Hoop flakkerde op in haar borst.
"Matt, blijf vannacht bij me. Je kunt toch morgenochtend gaan?" vroeg ze zachtjes. Ze was er zeker van dat hij het ermee eens zou zijn, maar toen blèrde de gebarsten telefoon met een melding en verbrijzelde het moment.
Zijn uitdrukking veranderde in een van bezorgdheid, en hij keek naar haar alsof ze een last was waar hij geen tijd voor had. Als haar hart al één keer gebroken was, brak het nu in duizend stukjes toen ze zag hoe hij een andere vrouw boven haar stelde.
"Het spijt me, Colette, Iris wacht op me. Ik moet haar ophalen en naar het vliegveld brengen. Onze vlucht vertrekt binnenkort." Hij draaide zich om, maar ze greep zijn arm vast.
"Matt, alsjeblieft, blijf vannacht bij me." In het grote geheel maakte het niet uit of hij de nacht bleef of niet. Hij zou toch in de ochtend vertrekken. Maar voor haar maakte het uit. Voor één keer wilde ze bewijzen dat zij meer betekende dan zijn koele blonde secretaresse. Slechts deze ene keer.
"Colette, probeer het te begrijpen. Het is belangrijk," stelde hij haar gerust, zijn toon zacht, maar hij raakte haar niet aan. Hij stond apart, een stenen standbeeld zonder emotie of beweging.
"Slechts voor vannacht, Matt," mompelde ze bijna smekend. Ze vroeg om een paar uur; dat was toch niet te veel? Maar Matheo draaide zich om met een venijnige vloek, bijna alsof hij het niet kon verdragen om nog naar haar te kijken.
"Colette, je gedraagt je als een kind. Ik heb geen tijd voor je driftbuien."
Ze spraken daarna niet meer. Matheo maakte zijn koffer af en ging douchen. Colette gleed op de grond, haar rug tegen het bed, terwijl het grimmige besef tot haar doordrong. Ze had verloren—niet alleen vanavond, niet alleen dit—maar mogelijk alles, inclusief haar man.
Toen hij aangekleed en klaar was, pakte hij zijn koffer en liep naar haar stille gestalte. Ze bewoog niet en erkende zijn aanwezigheid niet. "Ga maar weer slapen, ti amore. Ik zie je morgen." Hij kuste haar, en ze voelde de bekende stroom, de seksuele kracht die altijd opkwam als hij haar aanraakte. Maar vanavond kuste ze hem niet terug. Ze lag daar, onresponsief, en voelde zijn frustratie opborrelen. Zijn kus werd wanhopig, toen fel, voordat hij met een woeste vloek terugtrok en zonder een laatste blik vertrok.
"Wees dan maar koppig!" spuugde hij terwijl hij de deur met een klap dichtgooide.
Ze hoorde de auto beneden starten, en toen was hij weg. Ze lag op het bed, lusteloos, onbeweeglijk. Het was nu de volgende avond; ze was de hele dag niet opgestaan, had niets gegeten. Maar ze had veel nagedacht—over het verleden, de toekomst, en haar leven. Ze wist dat haar tijd met Matheo voorbij was. Of ze het nu wilde zien of niet, de waarheid was duidelijk: haar huwelijk was over.
Colette schrok wakker, haar hart bonkte in haar borst, de resten van haar nachtmerrie kleefden aan haar als een verstikkende sluier. In haar droom had ze door een donker bos gerend, takken die aan haar huid krabden, fluisteringen van twijfel en wanhoop die om haar heen echoden. Ze achtervolgde een schaduw—Matt's schaduw—maar hoe snel ze ook rende, hij was altijd net buiten bereik, verdwijnend in de mist.
Maar nu, terwijl ze in hun koude, lege bed lag, realiseerde ze zich met een zinkend gevoel van angst dat de nachtmerrie nog niet voorbij was. De duisternis was niet beperkt tot haar slaap; het was in haar wakkere leven doorgedrongen, elk deel van haar vertegen. Het bed voelde enorm, een uitgestrekte, eenzame leegte die haar volledig opslokte. De stilte in de kamer was oorverdovend, en de lucht voelde dik van de geesten van wat ooit was.
Ze reikte instinctief naar Matt's kant van het bed, hopend—biddend—dat hij daar zou zijn, dat dit allemaal slechts een vreselijke droom was. Maar haar vingers raakten alleen koude lakens. Hij was weg. Het huis was angstaanjagend stil, het enige geluid haar eigen trillende ademhaling. Ze kneep haar ogen dicht, wensend dat ze weer in slaap kon vallen, terug in de droom waar ze tenminste nog rende, nog probeerde. Maar er was nu geen ontsnappen meer, geen ontwaken uit deze nachtmerrie.
Een traan gleed over haar wang terwijl ze zich ineenkrulde, de kussen vasthoudend die nog vaag naar hem rook. Dit was nu haar realiteit—een leven zonder Matt, een leven waarin ze de andere vrouw was in haar eigen huwelijk, gevangen in een eindeloze cyclus van hartzeer. De nachtmerrie was haar leven geworden, en er was geen ontwaken uit.