Hoofdstuk 1
IZZY POV
Ik had nooit gedacht dat ik hem zou ontmoeten.
Ik stap van de bus af terwijl de zon op me neerbrandt, het weer hier is snikheet. Er is geen zuchtje wind. Ik wou dat ik thuis was of op een van de vele plekken die ik de laatste tijd thuis noemde. Ik pakte mijn koffer van de buschauffeur die me de laatste paar minuten had aangestaard, met een vleugje somberheid omdat hij belangrijkere dingen te doen had. Ik gaf hem mijn beste glimlach, pakte mijn koffer van hem en draaide me om.
Ik loop verder en ga het busstation binnen, het is kleiner dan ik me herinner. Ik begin in de menigte te zoeken naar mijn tante.
Ik ben veel verhuisd, echt veel. Eerst met mijn moeder, maar toen mijn moeder overleed, verhuisde ik meer met mijn tante die me opnam met haar partner en dochter. Ik verhuisde voornamelijk om weg te komen van wie of wat me achterna zat.
Ik kijk rond in het station naar mijn tante, die erop stond dat ik hier terug zou komen.
Ik wou dat ik wist waarom, want deze stad brengt altijd slechte herinneringen terug, vooral als HIJ hier is. Ik spreek zijn naam nooit uit. Hij liet mij en mijn moeder in de steek toen ik tien jaar oud was. Ik moest elke dag zien hoe haar hart brak. Hij heeft nooit de moeite genomen om er voor mij te zijn, hij was te druk bezig met verliefd zijn en met zijn roedel om zich zijn dochter te herinneren.
Ik vraag me serieus af waarom mijn tante wilde dat ik hier terugkwam, maar ik weet dat ze zich hier heeft gevestigd met Alice, mijn nicht. Ik had haar gezegd dat het een kwestie van leven of dood moest zijn voor mij om terug te komen naar deze stad, dichter bij hem. En deze stad gaat mijn levende hel worden, dat weet ik zeker.
“IZZY, HIERZO” hoor ik mijn tante roepen, ik kijk naar links en daar staat ze te springen om mijn aandacht te trekken. Ik glimlach naar haar en begin naar haar toe te lopen.
Ik loop langzaam naar haar toe terwijl mijn zintuigen op scherp staan, want ik merk dat veel mensen op het station naar me kijken, zich afvragend wie of wat ik ben. De stad waar mijn tante naartoe is verhuisd, is een weerwolfstad. Er zijn hier een paar mensen, en mijn tante vertelde me dat ze van hen weten. Er zijn minstens twee roedels die aan de rand van de stad wonen, aan tegenovergestelde kanten. Een daarvan is ZIJN roedel. Ze lijken vrij door de stad te zwerven. Dit gaat interessant worden als katachtige shifter hier.
“Tante” zeg ik glimlachend als ik dichter bij haar kom. Ik weet dat ze het haat als ik haar zo noem, want haar gezicht verandert zodra ze het hoort. “Izzy, je weet dat ik dat woord zo haat” zegt ze, maar ik weet dat ze blij is me te zien. “Sorry, Kat” zeg ik, glimlachend en trek haar in een omhelzing.
“Hoe was de reis?” vraagt ze terwijl ze mijn tas van me overneemt, terwijl ik mijn koffer achter ons aan sleep terwijl we naar de uitgang lopen.
“Het was oké, ik moest eerst een vliegtuig nemen en daarna nog 12 uur met de bus. Er waren een paar stops onderweg waar ik mijn benen kon strekken, maar ik vond het niet erg, ik ben het gewend en ik heb ook dubbel gecheckt dat niemand me volgde.” zeg ik, maar ik merk de buschauffeur op, die sleutels aan een andere chauffeur uitwisselt, maar beiden kijken recht naar mij.
Ik zucht.
“Als er nog één persoon naar ons blijft staren, zweer ik dat ik hun keel doorsnijd” zegt Puna, mijn katachtige tegenhanger. We zijn pantershifters, mijn moeder was er een en Alice en Kat ook.
“Waarom staart iedereen naar me?” zeg ik, me ongemakkelijk voelend, wat ervoor zorgt dat Puna naar voren komt om rond te kijken naar iedereen.
Kat kijkt rond en kijkt me aan met een grijns “Nou, het is niet elke dag dat een verbluffend mooie 20-jarige naar deze stad komt”
Ik giechel “Ja, tuurlijk, er moeten hier meer meisjes zijn, maar je weet wat ik bedoel” zeg ik terwijl ik twee oude dames zie staren, maar zodra ze merken dat ik rechtstreeks naar hen kijk, verplaatsen ze hun blik ergens anders naartoe. Een van hen lijkt iemand te mindlinken.
“Ik wed dat het is om hun Alpha te vertellen dat er iemand nieuws is” zegt Puna, zich uitrekkend en weer neerliggend in mijn hoofd met een geeuw.
Kat kijkt me nieuwsgierig aan “Je moet voorzichtig zijn wanneer Puna dichterbij komt, je ogen veranderen dan een beetje van kleur” zegt ze fluisterend om ervoor te zorgen dat niemand haar kan horen “We praten verder in de auto” zegt ze terwijl ze me naar de parkeerplaats leidt.
We verlaten het busstation en gaan naar de deur van de parkeerplaats.
We lopen door de parkeerplaats naar haar kleine Honda die op ons wacht, wanneer een Mustang recht voor haar auto stopt. Kat kijkt naar de auto, ze zucht “Een Alpha te veel, wees aardig Izzy” zegt ze tussen haar tanden door terwijl een man uit de auto stapt, hij kijkt naar ons en opent dan de achterdeur van de auto en er stappen twee jonge mannen uit die ongeveer even oud lijken als ik.
Een van hen komt dichterbij, zijn geur raakt me meteen, de geur is me bekend. Waar heb ik... dan realiseer ik me het, ik laat een klein gegrom ontsnappen.
Ik ken die geur.
Hij is niet mijn vader, maar hij heeft dezelfde geur als hij, dit moet zijn zoon zijn.