




Hoofdstuk 6
Lexi
Ik sla rechtsaf de Hoofdstraat in, waar aan beide kanten van de weg rijen winkels en bedrijven staan. Ik hou ervan om over deze straat te lopen. Toen ik hier net kwam wonen, moet ik wel een dozijn keer op en neer hebben gelopen om mijn nieuwe thuis te leren kennen. Mijn eerste stop is om een warmere jas te kopen, dus ga ik naar Lucy’s Damesmode. De deurbel rinkelt als ik binnenkom. De warme luchtstroom verwarmt me meteen. Ik kijk om me heen en zie een glazen toonbank aan mijn linkerhand met displays van kettingen, oorbellen en armbanden van lokale kunstenaars. Aan mijn rechterkant zijn er toonbankloze displays van rokken, shirts, broeken, jurken en accessoires.
Een vrouw van midden dertig staat achter de glazen toonbank en zet een display van ringen neer. Ze begroet me met een glimlach. "Hallo mevrouw. Kan ik u ergens mee helpen?" "Ja, kunt u me wijzen naar de warme jassen?" Ik trek aan mijn jas. "Iets dat me warmer houdt dan dit ding." Ze komt om de toonbank heen. "Natuurlijk. Laat me je laten zien wat we op voorraad hebben. We hebben net nieuwe binnengekregen. We moeten er wel een kunnen vinden die je bevalt," zegt ze terwijl ze me naar een hoek van de winkel leidt. De muur is bedekt met dikke jassen in verschillende kleuren, stijlen en maten. "Al deze zullen je warm houden als het weer slechter wordt. Ik laat je even rondkijken. Voel je vrij om ze te passen. Houd er rekening mee dat je wilt dat hij een beetje groot is zodat je kunt lagen en hij niet te strak zit."
Ik bedank haar voor haar advies en kijk rond om te zien wat mijn aandacht trekt. Na te hebben gekozen voor een dikke marineblauwe jas met een wollen voering, besluit ik nog wat verder rond te kijken. Je weet nooit wat je tegenkomt. Na door de rekken te hebben gekeken, zie ik een lichtblauwe trui die ik gewoon moet hebben. Terwijl ik terug naar de toonbank loop, zie ik een marineblauwe sjaal en pak die ook.
Ik leg mijn spullen op de toonbank en de vrouw vraagt: "Heeft u verder nog iets nodig?" Ik schud mijn hoofd. "Nee, dank u. Alleen deze, alstublieft." Nadat ze me heeft afgerekend en mijn tas heeft overhandigd, loop ik naar buiten en denk na over waar ik hierna heen zal gaan. Ik zie het café een paar deuren verderop en loop die kant op. Ik kan wel wat suiker en cafeïne gebruiken. Ik ga naar binnen en bestel een grote vanille latte met slagroom om mee te nemen. Terwijl de jonge man mijn koffie maakt, kijk ik om me heen.
Het café heeft lichtbruine panelen die me aan hout doen denken. Aan de muren hangen koffiegerelateerde afbeeldingen. Er staan kleine houten tafeltjes zonder echt patroon verspreid, met twee ijzeren stoelen erbij. Achter de toonbank staan zakken koffie, siropen, mokken, blenders en chromen koffiemachines. Binnen de kortste keren overhandigt de man me mijn drankje en loop ik naar buiten zonder een specifieke bestemming in gedachten. Gewoon genieten van mijn koffie en deze mooie dag. Het is weliswaar koud, maar het weer is voorlopig helder. Midden op de straat is een groot verzamelgebied met een prieel en een speelplaats. Ondanks dat er een meter sneeuw ligt, weerhoudt dat sommige kinderen er niet van om rond te rennen en te spelen.
Er is een sneeuwballengevecht gaande op een plek. Sommige kinderen proberen te schommelen en de geluiden van gelach vullen de lucht. Er lopen mensen aan beide kanten van de straat, pratend, lachend, en sommige stelletjes houden elkaars hand vast. En ik, ik ben alleen. Dat ben ik al sinds mijn oma overleed. Zij was mijn laatste levende familielid. Ik schud mijn gedachten van me af en blijf lopen. Terwijl ik langs de winkels loop, gluur ik naar binnen en let niet op waar ik heen ga.
Op dat moment bots ik tegen een muur en laat mijn koffie vallen. En de muur is geen baksteen, het is pure spiermassa. "Het spijt me zo," zeg ik terwijl ik buk om mijn beker op te rapen en hen help hun spullen op te pakken. "Ik had beter moeten opletten waar ik liep." "Het is oké. Ongelukken gebeuren," zegt een stem die ik meteen herken. Het bezorgt me rillingen en laat mijn hart sneller kloppen, maar niet van angst. Aiden. Wanneer we weer rechtop staan, zegt hij: "Hoi, Lexi." Ik kijk naar de lege koffiebeker in mijn hand om te voorkomen dat hij ziet dat mijn wangen rood worden. Ik kijk op en vraag: "Ik heb niets op je gemorst, toch?"
Hij glimlacht. Verdomme, die glimlach kan een non doen smelten. "Nee, dat heb je niet. Ik denk dat de grond het meeste heeft opgevangen. Kan ik een nieuwe voor je halen?" vraagt hij. "Nee, ik was bijna klaar. En ik was degene die tegen jou aanliep, dus je bent me niets verschuldigd." Ik herinner me hoe hij gisteren niet kon wachten om bij me weg te komen, ook al had hij me geholpen. Ik moet dat respecteren, ook al stoort het me om de een of andere reden. Ik probeer om hem heen te lopen en zeg: "Sorry dat ik tegen je aanliep. Ik zal de volgende keer beter opletten." Voor een fractie van een seconde kijkt Aiden verdrietig. Alsof ik zijn gevoelens heb gekwetst. Ik begrijp het niet. Maar de blik is verdwenen voordat ik er verder over na kan denken.
"Ik zie je wel weer," zegt Aiden terwijl ik wegloop. Ik draai mijn hoofd om. "Misschien." Niet als het aan mij ligt. Hij kan niet snel genoeg bij me wegkomen en rent de straat af. Zijn reactie maakt dat ik wil huilen. Ik begrijp het niet. Waarom voel ik me zo? Ik ga zo ver mogelijk uit zijn buurt blijven. De kans dat we elkaar tegenkomen is gelukkig klein. Ik ben al maanden in de stad en gisteren was de eerste keer dat we ooit contact hadden. Dus het zou makkelijk moeten zijn om Aiden te vermijden. Dan zal dit vreemde gevoel wel verdwijnen.